Donderdag 15 september. Met zoon Daan vliegen we vanaf Eindhoven Airport terug naar Porto; een glad verlopen reis, in tegenstelling tot de heenreis naar Nederland op 7 september waarbij we pas ’s-nachts om 03.00 uur via Amsterdam in Eindhoven terechtkwamen. Vanaf het vliegveld met de metro direct door naar Povoa de Varzim waar de Aveline een weekje alleen heeft gelegen. Vrijdag gaan we met drieën met de metro vanuit Povoa naar Porto, 40 minuten. De grijze betonnen buitenwijken voorspellen niet veel goeds vanuit de metro, maar eenmaal buiten het centrale metrostation Trindade vallen we van de ene verbazing in de andere: wat een schitterende stad, wat een grandeur, wat een leven!

Op elke hoek van de straat of het plein staat een monumentaal gebouw; we kijken onze ogen uit. Porto is gebouwd aan de noordoever van de rivier de Douro.  Het is de op één na grootste stad van Portugal (na Lissabon). De stad heeft ongeveer 237.500 inwoners; de agglomeratie Groot Porto telt 1,8 miljoen inwoners. Porto is vooral bekend als herkomst-plaats van port(o)-wijn die in Vila Nova de Gaia (gelegen tegenover Porto op de zuidoever van de rivier de Douro) wordt gelagerd en van daaruit over de gehele wereld wordt geëxporteerd. Vroeger heette de stad Cale en later Portucale, waar de landsnaam Portugal van is afgeleid. We lopen een forse tijd in de oude wijk Ribeira, door  karakteristieke steegjes met eeuwenoude huizen, waar de was tegen de gevels te drogen hangt.

We lopen verder heuvel af naar de rivier de Douro. Hier begint het knap druk te worden met drommen toeristen en deur na deur een terras. Porto wordt door diverse bruggen verbonden met de overkant van de Douro, maar de Dom Luís is de bekendste en meest imposante.

De stalen brug uit 1886 werd ontworpen door Teófilo Seyrig, een medewerker van Gustave Eiffel. De brug is vernoemd naar de toenmalige koning van Portugal, Lodewijk I (Luís). Aan de Portokant zie je naast de brug twee pilaren staan, het enige overblijfsel van een eerdere brug, de Ponte Pênsil. Bijzonder zijn de twee wegdekken die 44 meter boven elkaar liggen. Daartussen is een stalen boogconstructie waarop het bovenste dek steunt en waaraan het onderste hangt. Het onderste dek verbindt de lager gelegen stadsdelen voor het autoverkeer, op het bovenste dek rijdt de metro. Frans houdt het bij de oversteek maar bij het onderste dek; het bovenste -met natuurlijk een prachtig uitzicht- gaat hij voor geen geld op. Aan de overzijde van de brug komen we direct in de portwijk van Porto.

Port (of porto) is een versterkte wijn, met een alcoholgehalte tussen 18 en 20 procent. Het is een typisch zoete rode, witte of rosé wijn, geserveerd als aperitief, digestief of als dessertwijn. Sinds de 17e eeuw wordt gebruik gemaakt van toevoeging van extra alcohol waarbij het gistingsproces voortijdig gestopt wordt, waardoor niet alle suikers in alcohol omgezet worden, zodat de zoete smaak van port ontstaat en het alcoholgehalte tussen 18 en 20 procent komt te liggen. Door dit proces voorkwam men in de 17e eeuw dat de wijn verzuurde tijdens transport; de houdbaarheid werd dus fiks verbeterd. De porthuizen zijn -bijna zonder uitzondering- altijd in handen geweest van Engelse en Schotse families. Groot-Brittannië is nog altijd het onbetwiste exportland no. 1 voor de port. De vaten port werden door de barco-rabelo’s (platte schepen op de rivier de Douro) naar de zeeschepen vervoerd, waarna de portvaten over de hele wereld belandden. De Barco-Rabelo’s liggen nu als museumstukken ter decoratie op de rivier.

Wij bezoeken enkele porthuizen, natuurlijk met een rondleiding en een proeverij.

Door de hoeveelheid “proeven” wordt onze stemming steeds vrolijker, afgerond met een fles witte wijn op het terras van Taylor’s met werkelijk een schitterend uitzicht over de stad, de Pont Dom Luís en de Douro.

Ook bij het eten later die avond nog een glas wijn, waardoor we vechtend tegen de slaap de metro-rit uitzitten terug naar Povoa. Zaterdag op tijd opgestaan na een onrustige nacht in de haven van Povoa als gevolg van de sterke swell. We maken de boot los om de 15 mijl naar Porto te varen, maar hebben moeite de haven uit te komen. Ruimschoots binnen de tonnen lopen we toch nog tot drie keer toe aan de grond. Het is laag-water-spring en dan wordt hier de kaartdiepte bij lange na niet gehaald; de haven is knap verzand. In de havenuitgang staat nog steeds een forse swell en de grondzeeën naast de havenuitgang zijn indrukwekkend. Motorzeilend hobbelen we naar het zuiden. Onderweg haalt Daan (als vanouds) het vistuig met de paravaan uit de kast maar vangt nog geen garnaal. Dromend over een grote tonijn of dorade houdt hij het wel uren uit op het achterdek met de vislijn in zijn hand.

Bij Porto varen we de rivier de Douro op met een stroom op de kont van 4 knopen. We bergen de zeilen op en varen slingerend tussen de betonning richting marina. De havenmeester pikt ons al snel op met een rib voorzien van 150 pk. Toch weer wat anders dan de stalen vlet in Herkingen met de 15 pk! Het is een luxe marina, met alle faciliteiten (elke ochtend om 08.00 uur een zak met verse broodjes in de kuip), een vriendelijke ontvangst en mooie gebouwen en terrassen waar het echt leeft. ’s-Middags bezoeken we nog een drietal porthuizen en wandelen we door Vila Nova de Gaia voor we neerstrijken op het haventerras voor een biertje en een kan sangria, natuurlijk met kaas en worst.

Zondagochtend zijn we al voor dag en dauw op; Daan vliegt vandaag terug naar Eindhoven en om 07.00 uur zitten we al in de taxi naar het vliegveld. Als Daan door de gate gaat beseffen we dat we hem een poos niet zullen zien en daar hebben we allebei last van. Het waren ook zulke intense, fijne dagen met hem; aan afscheid nemen gaan we nooit wennen!

img_1333

Daan stapt het vliegtuig naar Eindhoven in en wij gaan niet met de taxi maar met de metro en de bus richting haven. Als Daan om plm. 13.00 uur laat weten dat hij geland is zijn wij ook juist op de haven aangekomen!

We moesten lang wachten op de metro, vervolgens anderhalf uur wachten op de bus naar de overkant van de Douro en tot slot was er een marathon waardoor de bus niet tot bij de haven kon komen en wij een halfuurtje moesten lopen. Maar ja……wie tijd heeft……

Een dagje extra in Combarro vanwege de harde wind is geen straf; we hebben genoten van nog een dagje in dit mooie plaatsje met een eeuwenlange historie. Donderdag 1 september maken we toch los in een wind-arme Ria de Pontevedra. Juist buiten de haven van Combarro trekken we het zeil op en motorzeilen zo deze prachtige Ria uit. Geen dolfijnenshow deze keer maar wel weer dat overweldigende uitzicht over de Ria. Buiten staat –na de harde wind van gisteren- een forse swell, maar dat is te hebben, al maakt het grootzeil wel forse klappen.

Door het Canal del Nord varen we langs de Islas Cies, prachtig gewoon. Deze eilandengroep wordt niet bewoond (op enkele villa’s van goede vrienden van Franco na) en zijn nationale parken. Ankeren met je eigen bootje is ook al niet toegestaan, tenzij je een vergunning hebt (en die hebben we dus niet). Met kleine veerboten worden de badgasten aan- en afgevoerd naar de Bounty-stranden van deze eilanden vanuit Bayona. We hebben eerst het voornemen de Ria de Vigo in rechte lijn vanuit de Islas Cies over te steken maar zien daar toch maar vanaf: er staan huizenhoge grondzeeën tussen de rotspunten en met eerbied varen we een paar mijltjes extra richting open zee om die heksenketel heen.

Bayona ligt in een prachtige baai en we meren af in een mooie marina, onze laatste haven in Spanje. In Bayona (of Gallisch “Baiona”) legde op 10 maart 1493 de karveel La Pinta aan, één van de drie schepen van Columbus en bracht het nieuws van de ontdekking van Amerika. In de haven ligt een replica die massa’s toeristen trekt. Bayona is naast een havenplaats ook een badplaats die in de zomer zeer druk wordt bezocht; er zijn kilometerslange stranden rond de baai. Ook is het water in de baai voor de badgasten beter te hebben dan de 16 graden (ja, zelfs bij een buitentemperatuur van 29 graden) van het water aan de Atlantische kust. Langs deze kust liggen overigens ook mooie kleine stranden tussen de rotsen waar je wel wat mensen op het strand ziet, maar eigenlijk nooit in het water. Bayona heeft een gezellig oud centrum en huizen met wapenschilden en galerijen met grote ramen. Vrijdag maken we een wandeling langs en achter de boulevard met talloze straatjes met winkels, bars en restaurants. Ook kun je niet om het imponerende 16e eeuwse Castillo Monte Real heen, waarvan nog delen van de verdedigingsmuur overeind staan. Het voormalige fort, is nu een Parador-Hotel. Vanaf het grote terras heb je prachtig zicht op de zee en de stad. We lunchen boven in het fort en zijn eigenlijk meer doende met het imposante uitzicht over zee dan met de maaltijd.

’s-Middags gaan we op de borrel bij de Bonnefooi, die juist buiten de marina in de baai voor anker ligt. Schipper Peter haalt ons –en ook de bemanning van de Jonas en de Triskel- met de bijboot op in de marina en brengt ons ’s-avonds ook weer keurig terug. Zaterdag halen we de fietsen van boord en trappen over een mooi fietspad langs de ruige kust richting vuurtoren Cabo Silleiro.

In de de namiddag de tegenovergestelde richting in, de baai rond, maar ook even een uurtje op het strand geweest. Zaterdag 4 september dan toch maar los gemaakt in het mooie Bayona. Het is wat nevelig en er staat nauwelijks wind, maar natuurlijk hebben we wel een forse deining; die laat het immers nooit afweten! Motorzeilend ronden we Cabo Silleiro en varen van hieruit in een rechte lijn van 28 mijl zuidwaarts tot Viano do Castelo. Ongeveer halfweg ligt de Rio Mino, de grensrivier die Spanje van Portugal scheidt. Toch weer een gedenkwaardig moment: wie had gedacht dat wij na een kleine vier maanden vanuit Herkingen in Portugal zouden belanden? Een nieuw land weer, ons “eindbestemmingsland”, wel met nog een flink aantal mijlen te gaan tot onze winterplek in Portimão, maar toch….we zijn in Portugal met onze trouwe Aveline!

Trots als een pauw trekt Frans de Spaanse gastenvlag omlaag om die vervolgens te vervangen voor de Portugese; we zijn er allebei even stil van. Bij Viana do Castelo halen we buiten de zeilen omlaag en motoren de Rio Lima op, tot juist voor de brug (van Eiffel, met boven autoverkeer en onder de trein). Even wachten op de rivier voor de draaibrug die over de haveningang ligt en daar liggen we dan, midden in de drukke stad….in Portugal! De 13e-eeuwse stad Viana do Castelo (ca.11.000 inwoners) werd een belangrijk centrum voor de visserij tijdens de 15e eeuw. Later leverde men vanuit hier de schepen en zeelui voor de grote ontdekkingsreizen van de Portugezen. De handel met Zuid-Amerika en met name Brazilië bracht de stad grote welvaart: we zien er luxehuizen in renaissance-, barok- en Manuel stijl, en natuurlijk al deze stijlen naast- en door elkaar.

De luxehuizen zijn wel een schril contrast ten opzichte van de armoedige kronkelstraatjes met intieme pleintjes. Eigenlijk genieten we meer van al die kleine straatjes dan van de luxehuizen.

Alles is goed te belopen, maar voor de trip naar de Monte de Santa Luzia (5 km bergopwaarts ten noorden van het stadscentrum) nemen we met deze warmte toch maar de kabeltrein. Het treintje stamt uit de dertiger jaren van de vorige eeuw en dat is te zien, te horen en te voelen: het treintje rammelt, schudt en maakt volop leven als het helling opwaarts gaat.

Boven op de berg staat de uit 1926 stammende basiliek Santa Luzia, die verdacht veel lijkt op de Sacré-Coeur in Parijs, wel met mooi glas-in-loodwerk. De basiliek -hoe fraai ook- valt echter in het niet bij het fenomenale uitzicht dat we hebben vanaf dit punt over de stad, de rivier en de Atlantische Oceaan.

Dinsdag 6 september maken we op tijd los (na 08.00 uur ’s-morgens gaat de draaibrug voor de haven –die de hele nacht open staat- weer dicht) en varen de rivier af richting zee. We gaan een paar dagen terug naar Nederland en willen de boot hier niet midden in de stad achterlaten. Dat kan beter in Pavoa de Varzim, een vissersplaats 20 mijl zuidelijker. Het wordt een rustig tochtje met een lekker windje en zelfs de swell laat het vandaag goeddeels afweten.

Aanloop Povoa de Varzim
Aanloop Povoa de Varzim

 

Drie uur verder meren we af in de jachthaven nabij de vissershaven. We ruimen de boot op en regelen tickets naar Nederland.

In Portosin liggen we prachtig: mooie haven, uitzicht over de Ria, goede faciliteiten, winkels in de buurt, volop wandelroutes in het groen en natuurlijk de goede busverbinding naar Santiago. Maar ook: avond aan avond tot heel diep in de nacht feest, geschreeuw, muziek, kermis en de hele dag wordt er vuurwerk afgestoken. En dan niet van die kleine knalletjes, nee nee, professionele kanonslagen de hele dag door, hoog in de lucht. Het is allemaal ter ere van een Mariafeest, waarbij als hoogtepunt een beeld van Maria op zondagmiddag aan boord van een viskotter wordt gehesen, de hele boot afgeladen vol “gelovigen” en levende muziek. Vervolgens maakt zowat alles wat drijft (inclusief alle viskotters) los en vaart in een lange optocht de haven uit, richting zeegat. Elke boot is gepavoiseerd en deze hele armada vaart naar buiten, hoopt dat Maria de visvangst gunstig stemt en komt dan weer naar binnen. Het schip met het Mariabeeld blijft voor de haveningang nog even liggen en de andere schepen maken een eerbiedige ronde om dat schip alvorens men weer af meert. Alles natuurlijk onder luid geknal van vuurwerk.

De festiviteiten worden in grote tenten op de kade voortgezet, met liters drank en veel eten. Om 11.00 uur zondagavond wordt het feest afgesloten met een immens vuurwerk vanaf de punt van de havenpier. Vuurwerk lijkt hier wel volksvermaak nr. 1. Gelukkig is het na de vuurwerkshow weer rustig en komt er toch een einde aan de dagenlange festiviteiten (en hebben wij weer een fatsoenlijke nachtrust). Na de vermoeiende dag in Santiago maken we op dinsdag 23 augustus weer los. We verlaten de Ria de Muros en koersen op de volgende Ria, de Arousa (of Arosa). Er staat nauwelijks wind, maar gelukkig staat er op zee ook geen swell, lekker comfortabel dus. We motorzeilen langs Cabo Castro en vervolgens langs Cabo Corrubedo. Door het rustige weer kunnen we vlak langs de kapen en over de ondieptes tussen de rotspartijen en de kust door varen.

Wat een prachtige, ruige natuur is dit. Prachtig met dit weer natuurlijk, maar we zien ook aan alle rotspunten die net boven water uit steken in de smalle doorvaarten, dat je hier bij slecht weer absoluut weg moet blijven: hier doet de Costa de la Muerte dan zeker haar naam eer aan! Als we de Ria de Arosa binnen zijn –alweer zo’n prachtige omgeving- steken we meteen noord, richting haven van St.Uxia de Ribeira. Afgemeerd in het kleine jachthaventje, ongelukkig met de kop aan de gammele steiger en met de kont van de Aveline aan een mooringlijn. Met ons trapje op de steiger en de fenderstep aan het anker kan Martje maar net van de boot af. We liggen ook klem opgesloten tussen de andere boten aan de steiger, er kan geen duim meer tussen. De waterpomp van de Jonas maakt rare geluiden en de schipper bestelt hier een nieuwe pomp, maar voordat die geleverd wordt is het een paar dagen verder. Geen straf: belangrijkste inkomstenbron van Ribeira is de vis.

Visafslag Ribeira
Visafslag Ribeira

Viskotters varen af en aan en ook is er een grote visafslag. De schipper van de Jonas organiseert donderdag een rondleiding op de visafslag. Hij heeft vele jaren in de vis gewerkt en herkent dus elke vis die hier aangevoerd wordt, inclusief predicaten als “niet te eten” tot “de lekkerste vis die er is” en van “waardeloze doordraai-vis” tot “€ 1.000,00 per kist (van 40kg)”.

Met zijn jarenlange ervaring helpt hij ons duidelijkheid te verkrijgen in de zeer mystieke vishandel binnen de afslag; voor ons een heel aparte wereld waar we met open mond naar kijken.

Verder heeft Ribeira volop winkels (waar Martje een broek en wat truitjes scoort), wordt Frans zijn haar weer eens teruggesnoeid (voor € 9,00) en is er een goed voorziene supermarkt vlak bij de haven.

"Nu eerst een Bavaria"
“Nu eerst een Bavaria”

Ook het terras bij de haven wordt door ons goed bezocht: kopje koffie, even internetten, biertje in de schaduw: heus waar, we krijgen hier een rasechte Brabo-Bavaria geserveerd; hebben we hier niet eerder gezien maar hij gaat er prima in! Verder hebben we het er vooral druk gehad: ons internetkaartje moest worden opgewaardeerd (bij de Orangewinkel) en ook moesten er wat kaarten worden gekocht om naar NL te sturen: zowaar een hele dagtaak hadden we daaraan, pffff…. dat was werken! Zaterdag 27 augustus maken we pas om 11.00  uur los om de 8 mijl naar de overkant van de Ria de Arousa te varen. Einddoel voor vandaag is Vilanova de Arousa. Het is volkomen windstil. Onderweg spotten we nog wel een fiks aantal dolfijnen die zich gewillig laten fotograferen.

Voor de drijvende mosseleilanden (met hangcultuur mosselen)  is het oppassen: ze liggen hier in de aanloop naar Vilanova rij na rij. Je moet als het ware door een soort van “doolhof” tussen deze op drijvende volkstuintjes lijkende productievelden door zigzaggen om bij de haven te komen.

Vilanova is het centrum van de mosselhandel. Tientallen mosselkotters liggen hier, lossen hier en via de lokale mosselmijn gaat de handel verder het land in. Vooral in de ochtenden is het rond de vissershaven een drukte van belang. We maken vast in de kleine marina van Vilanova. Keurig opgevangen door de havenmeester, zijn best doend om Engels te praten en even later met een lokale fles Albariño (met etiket van de haven) ons verwelkomt.

IMG_1318

 

Eenmaal afgemeerd hebben we de fietsjes voor de dag gehaald en zijn die middag naar Cambados gefietst, een vissersplaatsje 8 km verderop.

 

 

 

Martje moet weer eens ouderwets mopperen (Frans had weer eens een “mooie landelijke weg” gevonden) want het gaat fiks helling op en helling af en dat is niet echt haar ding, zeker niet bij 28 graden in de zon.

Zondag fietsen we richting Villagarcia en komen in een piepklein dorpje waar we op het centrale pleintje met de locals een kopje koffie in de schaduw op terras drinken (€ 0,80 pp inclusief cake). Dinsdag 30 augustus verlaten we Vilanova met een lekker windje, kriskras tussen de mosseleilanden, onder vol tuig onder een heerlijke zon. We verlaten vandaag de Ria de Arousa en koersen richting zee om in de Ria de Pontevedra te komen. Helemaal geweldig worden we bij het verlaten van de Arousa “uitgezwaaid” door een hele grote school dolfijnen die tot een meter bij de boot komen “showen”.

Hier raken we dus niet op uitgekeken, het verveelt nooit en deze keer hebben we zelfs een filmpje kunnen maken naast de vele foto’s. Tussen de prachtige maar grillige eilanden voor de kust varen we naar de Pontevedra. Deze Ria varen we tot bijna het einde door (6 mijl) naar het plaatsje Combarro waar we in de dure marina vlakbij de beroemde horréos de Combarro afmeren.

Zo op het oog verschilt Combarro niet van andere plaatsen langs de kust. Maar als we over het nieuwe plein naar het oude gedeelte lopen, worden we aangenaam verrast door wat we daar aantreffen. Smalle geplaveide straatjes, kleine restaurantjes vaak met een terras aan zee en bovendien staan overal “horréos”. Horréos zijn graanschuurtjes; ze staan op veelal granieten palen die bovenaan afgedekt zijn met een ronde schijf die plat is aan de onderkant. Deze ronde schijf moet verhinderen dat muizen en ratten de oogst kunnen bereiken. Het schuurtje zelf is gemaakt van natuursteen en soms hout of een combinatie van die twee. Smalle gleuven zorgen voor de nodige ventilatie. Het heeft een schuin pannendakje en op de geveluiteinden staat meestal een kruis. Ze hebben iets fascinerends, iets magisch, zelfs iets sacraals. Het vreemde is, dat de graanschuurtjes bij een landbouwcultuur horen en dat hier sprake is van een vissersdorp. Maar volgens de locals is men op een gegeven moment overgestapt van landbouw naar visserij. De horréos zijn later ook nog wel gebruikt om gedroogde vis, stokvis, in te bewaren. Combarro is een toeristische trekpleister geworden.

Maandag, 22 augustus 2016. We willen vanuit Portosin natuurlijk ook naar Santiago de Compostella (of Compostela). Nu we daar zo dicht in de buurt zijn willen we die wereld-beroemde pelgrimsplaats met eigen ogen zien. Vanuit Portosin is het ongeveer 35 km met de bus. Eerst te voet (samen met de bemanning van de Jonas en de Geluxvogel) vanuit de haven naar de bushalte, een km verder. Je moet het maar weten die bushalte: geen aanduiding op de weg, geen bushokje, geen bord, helemaal niets, maar de bus stopt wél op de aangegeven plaats en tijd. Van Portosin om 08.30 eerst met de bus naar Noia en daar -na een kleine pauze- overstappen op de bus naar Santiago waar we arriveren in een groot busstation ongeveer een kilometer van het historische centrum. Een minuut of 25 later staan we dan uiteindelijk in het historische hart van de pelgrimages: de Praza de Obradoira.

Santiago is voor het grootste gedeelte een modernere stad met een groot nieuw universiteitscomplex aan de rand van de stad. De stad heeft ongeveer 100.000 inwoners waarvan ca. 35.000 studenten. De universiteit is al eeuwenlang gevestigd in de stad, voorheen geconcentreerd in historische gebouwen rond de kathedraal, maar sinds begin jaren 90 verkast naar een nieuwe campus aan de rand van de stad. In de historische stad kun je zowat aan elk gebouw zien aan wie het oorspronkelijk toebehoorde. In de gevels zijn tekens verwerkt die dat aanduiden: het Maltezer kruis voor de monarchie, de vijf sterren voor de universiteit, en de Jacobsschelp voor de kerk.

IMG_0683

De Jacobsschelp kom je overal tegen: in brons in tegels op de trottoirs verwerkt (als route-aanduiding voor de pelgrims; we zagen die ook al in Bilbao, Santander en Ribadeo in trottoirs op de pelgrimsroute), een echte schelp aan de rugzak van de pelgrims gebonden (als teken van hun bedevaartgang), op huizen, gebouwen, standbeelden en winkels vol met sierraden, wandelstokken, tassen, vlaggen en andere prullaria met de schelp. De schelp geeft de route aan met de gesloten kant in de richting van Santiago. Elke afbeelding heeft (anders dan bij Shell) de sluiting aan de bovenzijde. De lijnen van de schelp verbeelden de vele pelgrimsroutes die naar Santiago leiden. Dat de kerk in Santiago altijd erg rijk is geweest zien we meteen op het Praza de Obradoira: de enorme en overdadig versierde kathedraal natuurlijk als middelpunt, het Casa do Concello (gemeentehuis), het Hostel dos Reis Cátolicos (voorheen een hospitaal voor de pelgrims, nu een hotel) en het Pazo de San Xerome (het rectoraat van de universiteit). Het plein is enorm groot en het is er druk met pelgrims en toeristen. De pelgrims (ongeveer 400.000 per jaar, meest jonge mensen) ploffen na hun lange tocht bijna allemaal diep geëmotioneerd op de grond om alle indrukken op zich in te laten werken: ze hebben het bereikt!

Het maakt ook op ons diepe indruk. Overigens, om als pelgrim te worden aangemerkt moet je tenminste 100 km hebben gelopen, 200 km gefietst of 300 km te paard (!) hebben afgelegd. Pelgrims ondernamen de tocht om “een plaats in de hemel te verdienen” of “vergeving van zonden -een aflaat-te verkrijgen”.

Uitkijk over de voormalige begraafplaats voor pelgrims
Uitkijk over de voormalige begraafplaats voor pelgrims

Vroeger gebeurde dat onder barre omstandigheden, waarbij sommige pelgrims die duizenden kilometers liepen, het leven lieten. Er is een voormalige begraafplaats “exclusief” voor de overleden pelgrims in Santiago. Overigens vernemen we van de gids -die ons in twee uur rondleidt in het oude deel van Santiago- dat vroeger vrouwen niet deel mochten nemen aan de pelgrimage en dan verkleed als man alsnog de tocht maakten. Ook verhalen over de rijken die zelf niet op pelgrimstocht gingen maar een “prof” inhuurden om voor hen de tocht te maken en zo toch de aflaten te verkrijgen die ze nodig hadden om dicht bij God in de hemel te komen.

De kathedraal staat jammer genoeg in de steigers voor een opknapbeurt die rond het volgende “heilige jaar” 2021 gereed moet zijn. In de kathedraal kijken we onze ogen uit naar het centrale vergulde hoofdaltaar.

Hier hangt ook het wereldberoemde zilveren wierookvat van ca. 1 meter hoog dat bij diensten aan touwen van links naar rechts door de kerk gezwierd wordt (zie Youtube)Vroeger was het wierookvat voornamelijk in gebruik om de penetrante lucht van de pelgrims te kunnen verdrijven. Overigens, het vat wordt alleen gezwierd als er voldoende “gesponsord” wordt door de gelovigen: beneden een opbrengst van € 450,00 wordt er niet gezwierd! Om een dienst met wierrookceremonie bij te mogen wonen moet je wel een uurtje of twee vooraf een plaats in de kerk zien te bemachtigen: het is elke dienst volledig “uitverkocht” en mud- en mudvol. Zelf hebben we het niet gezien, maar we nemen aan dat het wel zo zal zijn.

Wachtenden voor de heilige deur en de tombe van St.Jacob
Wachtenden voor de heilige deur en de sarcofaag van St.Jacob

We zien de rij wachtenden (200 meter) in de snikhete zon die door de “heilige deur” bij het beeld en de sarcofaag van St. Jacob naar binnen willen: na enkele uren wachten mag men het beeld omarmen (en een wens doen). We hebben vandaag wel geluk: volgens de statistieken regent het 250 dagen per jaar in Santiago en wij lopen daar rond met 33 graden in de zon! In de straten veel terrassen, levende muziek (ook hier achtervolgt de doedelzak ons weer), verkopers van alles en nog wat en bedelaars. Doodmoe en overladen met prachtige indrukken vertrekken we om 17.00 uur weer van het busstation richting Portosin. Aan boord nog een hapje en een drankje, vervolgens vroeg naar bed.

Vrijdag 12 augustus. Een volle week in Ribadeo –vanwege de harde wind- was geenszins een straf. We hebben volop genoten van het kleine plaatsje met zijn fantastische gebouwen, folklore, cultuur en natuurlijk de keuken. Nu lijkt het weer prima voor de tocht naar Ria de Viveiro, zo’n 33 mijl westwaarts. Langs een prachtige, ruwe en groene kust varen we in 5 uurtjes over een hobbelige zee naar Ria de Viveiro.

Het is een mooie baai, ook weer prachtig groen, die we ongeveer 4 mijl landinwaarts varen tot aan de rivier. Vlakbij de monding van deze ondiepe rivier ligt het stadje Viveiro. In de hete zon meren we af in de jachthaven. De inwoners van Viveiro zijn van oudsher economisch voornamelijk afhankelijk van de agrarische- en visserijsector, daarnaast is de fabriek Alluminio een belangrijke werkverschaffer.

Dat merk je ook aan de bebouwing (veel nieuwbouw, weinig ouds) de infrastructuur (grote asfaltbanen langs het water en de stad), kortom wij hadden in een middag daar wel voldoende gezien en maken zaterdagochtend meteen weer los. Doel is de Ria de Cedeira. Motor-zeilend varen we weer verder langs de prachtige kapen. De toppen van de heuvels zijn in nevel gehuld, maar dat geeft toch ook weer een extra effect. Bij Cabo Ortegal draaien we wat verder naar het zuiden (we gaan nu langzaam “het hoekje van Spanje” om) en via Punta Candeira bereiken we de baai van de Ria de Cedeira.

We varen de baai in en de mond valt weer open van al dat mooie natuurschoon: prachtige rotspartijen, felblauw water, groene bossen op de heuvels, we krijgen er geen genoeg van. Na enkele mijlen op de Ria laten we vlakbij het plaatsje Cedeira het anker vallen in 6,5 meter diep water.

Voor anker in Ria de Cedeira
Voor anker in Ria de Cedeira

Wat een rust, tenminste voor even: in het plaatsje is het feest en ondanks dat we toch anderhalve kilometer van het strand af liggen, gaan de festiviteiten met bijbehorende muziek door tot diep in de nacht.

Tegen elf uur ’s-avonds zien we in het donker de dikke mist over de windstille baai neerdalen. Je ziet de buren aan het anker niet eens meer, zo dicht is de mist (jammer genoeg blijven we de herrie op de kant wel horen). Wel lekker geslapen en zondagochtend meteen buiten gekeken hoe het staat met de mist: alles lijkt helder in de baai, dus anker op, zeilen gehesen en vertrokken. Bij de eerste bocht naar buiten varen we alsnog de potdichte mist in; het is alsof je een witte muur binnenvaart.

Vertrek Ria de Cedeira
Vertrek Ria de Cedeira

Met een zicht van 30 meter mag Martje weer naar binnen achter de radar- en AIS-schermen om de boel om ons heen in de gaten te houden. Ook natuurlijk de rotspartijen die net boven en onder water steken vragen om precieze navigatie. De Jonas en de Geluxvogel zitten op heel korte afstand van ons maar we zien ze niet. Gelukkig houden zij ook bij radar en AIS de wacht.

Hier krijgen we het dus toch lekker warm van en zijn opgelucht als we eenmaal op zee ietsje meer zicht krijgen, alhoewel, de hele tocht naar Coruna blijft nevelig. Voor La Coruna is het een drukte van jewelste: de week voorafgaand is het “Sail-Coruna” geweest en de voltuig driemasters, barken en schoeners varen hun afscheidsparade in de Ria de Coruna alvorens ze weer naar een volgend evenement varen. Door de mist krijgen we er niet veel van mee, alleen komt de Guardia Civil met een snelle motorboot langszij om ons te duiden op de drukte rond deze schepen bij de haveningang.

Midden in de prachtige oude stad meren we af in de oude jachthaven en besluiten een dag extra te blijven. A Coruña (Spaans: La Coruña, Galicische en officiële naam: A Coruña) is een stad en gemeente in de Spaanse autonome regio Galicië. Ze is de hoofdstad van de provincie A Coruña maar niet van Galicië, dat is namelijk Santiago de Compostella. A Coruña is wel het economisch centrum van Galicië. De industrie is voornamelijk gericht op visserij en de daarbij behorende producten zoals maritieme navigatie of koeling-systemen voor het transport van vis en zeevruchten. Dat hier het een en ander om de visserij draait hebben we geweten ook: elke nacht (jazeker, de hele nacht) varen de vissers af en aan vanuit de belendende haven. Enorme golven trekkend komen ze voorbij, waardoor wij haast uit de kooi vallen en de Aveline zwaar aan haar landvasten zeult. Het beroemde kenmerk van het straatbeeld van A Coruña zijn de enorme glazen balkons of serres die soms hele verdiepingen van een gebouw kunnen beslaan.

We leven ons hier drie dagen uit op cultureel, historisch en ook weer gastronomisch niveau. Twee avonden hebben we genoten van muziek op het grote plein Maria Pita, klasse was dat!

Te voet doorkruisen we de stad en zijn omgeving. De prachtige boulevard loopt om de hele stad tot aan de Torre de Hercules (volgens de overlevering de oudste, nog werkende vuurtoren ter wereld).

Woensdag 17 augustus maken we los voor de 54 mijl richting Camarinas. Onderweg krijgen we alle weertypen die voorradig zijn: wind, geen wind, wind tegen, zon, dikke wolken, regenboog, nevel en dikke druppels regen en dat allemaal in een tijdsbestek van 9 uur en voorzien van een pittige deining!

2016 08 17_2317
Aanloop Camarinas

Het haventje in Camarinas is gewoon een plaatje: klein, drie steigers, uitzicht over een prachtige baai en een stadje op loopafstand waar de tijd ook stil lijkt te staan sinds eeuwen.

Donderdag blijven we in het mooie plaatsje en wandelen in de groene omgeving, drinken wat op het haventerras inclusief pinxtos, bestellen allebei een tortilla die vervolgens zo groot en machtig is dat we die nog niet voor de helft op kunnen.

Donderdagavond gaat het hard waaien en valt de regen met bakken uit de hemel. Als we vrijdag op staan valt meteen een enorme herrie van krijsende meeuwen op: er drijven in de hele haven massa’s dode vis die door de harde wind waarschijnlijk van de nabij gelegen vissershaven in het water zijn geraakt. Een buitenkansje dus voor de meeuwen! Naast de vis is er door de harde wind ook een berg plastic afval in het water terecht gekomen en het eerste werk van Frans is deze troep op te vissen voor het in de eigen schroef terecht komt. Een vuilniszak vol plastic haalt hij eruit, naast een surfpak (?) en twee lege gele plastic kratten van de visafslag. Vandaag zien we een weergaatje (en ook belangrijk: vandaag is de deining nog “maar” een kleine twee meter, terwijl die na vandaag fors op zal lopen) om de beruchte Cabo Finisterre te ronden. We varen de mooie Ria de Camarinas uit, de zee op richting Cabo Finisterre ( latijns:“einde van de wereld”).

Hier komen uit verschillende hoeken stromen bij elkaar, loopt de waterdiepte van de oceaan in drie mijl op van 1000 meter naar 15 meter met als toetje een kans op snel vormende mist. Elke almanak die we in zien waarschuwt voor de wateren rond deze kaap, dus gespannen beginnen we aan de nadering van de kaap. Voor niets dus, buiten een woelige deining is er niets aan de hand en ronden we de kaap zonder problemen. De kaap vormt de noordelijke begrenzing van de Costa de la Muerte (“kust des doods”), zo genoemd omdat het een van de gevaarlijkste, verraderlijkste kusten ter wereld is. Veel schepen vergingen hier, waarvan de schipbreuk van de 243 meter lange olietanker “Prestige” in 2002 een recente en de meest catastrofale was, met een enorme milieuramp (11.000 ton ruwe olie belandde in zee) als gevolg. De hele streek heeft nu nog last (ecologisch en economisch) van de vervuiling uit 2002, met name ook door het jarenlange visverbod langs een kustlijn van 900 kilometer. De laatste rechtszaken hierover speelden in januari 2016. Wij varen vanaf Finisterre richting Ria de Muros. Bij het ronden van de kaap is het precies of we een foto op een kalender binnenvaren: zo overdonderend mooi is deze Ria!

We zijn er allebei stil van en genieten van het prachtige zicht op de baai. We varen de Ria 6 mijl op en meren af in de kleine haven van Portosin. We liggen nu midden in de “ foto op de kalender” en wachten hier het voorspelde slechtere weer de komende paar dagen af.

Donderdag 4 augustus 2016. We staan vroeg op (05.30 uur) en voordat we vertrekken nog even het weerbericht gecheckt. Het blijkt moeilijk in te schatten wat de wind nu precies gaat doen en samen met de nl-bemanning van de GeluXvogel en de Jonas besluiten we een dagje te wachten voordat we verder gaan. Omdat Frans jarig is mag hij nog een uurtje terug naar bed. Lekker uitgeslapen en verder even naar de bakker voor een gebakje bij de koffie. In de namiddag nog een borreltje natuurlijk, ook komen de hele dag via What’s App, E-Mail en telefoon felicitaties binnen. Men is de verjaardag van Frans in Nederland niet vergeten en dat doet ons goed. Vrijdagochtend weer vroeg opgestaan en samen met de GeluXvogel en de Jonas losgemaakt in Gijon. Juist als we willen vertrekken zien we dat de computer met de kaarten en de AIS niet werkt: het programma start niet op. Vlug een route ingebracht op de plotter en de GPS, zodat we toch veilig onze weg weten te vinden. Er staat totaal geen wind en het grootzeil hangt er werkeloos bij terwijl de diesel de mijlen maakt. Gelet op de afstand van 68 zeemijl moeten we ook wel wat vaart houden anders gaat het erg lang duren (deze reis duurde uiteindelijk 10,5 uur).

Vertrokken met lange broek en een extra shirt onder een dikke fleece kunnen we na enkele uren wat gaan “afpellen”: de zon breekt door en de temperatuur stijgt snel. Het zicht is goed en we genieten van de prachtige groene kust, met in de verte de hoge heuvels.

Een school dolfijnen op jacht flitste langs de Aveline, geen tijd om ons te komen entertainen (en dus ook geen tijd om een foto te maken). Ribadeo ligt aan de Ria del Eo en de monding van deze rivier kunnen we pas het laatste moment zien. We varen een prachtige groene omgeving binnen, onder een 30 meter hoge brug door en worden met de hulp van een vriendelijke havenmeester op een prachtige plek afgemeerd in de haven van Real Club Nautico de Ribadeo.

Zaterdag eerst de computerproblemen met de geweldige ICT-ondersteuning van de Minor (die op dat moment in Cherbourg ligt) opgelost; op afstand wordt alles weer werkend gemaakt en kunnen we weer vooruit. ’s-Middags trekken we de wandelschoenen aan en klauteren we tegen de steile heuvel op richting centrum van Ribadeo.

IMG_0694

Het stadje van ca. 10.000 inwoners ligt aan de riviermonding Ría del Eo, wat gedeeltelijk een natuurreservaat is. Een stad die altijd veel met de scheepvaart te maken heeft gehad, nog goed te zien aan de oude rederijen en scheepswerven. De brug Puente de Todos los Santos, die de pelgrimsroute naar Santiago via het noorden verkort en Galicië met Asturië verbindt, is het punt waar de zeevaarders werden ingehaald en uitgezwaaid. Vroeger vertrokken hier de emigranten, de Indianos, naar Amerika om later goederen en rijkdom mee terug te nemen naar Galicië.

De stad werd oorspronkelijk gevormd rond de havens van Porcillan en Cabanela langs de oevers van de rivier. De moeite waard om te bezoeken zijn de ruïnes van het Castillo de San Damián, een fort aan de monding van de rivier, en de brug Puente dos Santo, al was het alleen al om het uitzicht.

Overal waar we wandelen zien we de pelgrims op hun tocht naar Santiago, steevast met een Jacobsschelp achter op de volle rugzak vastgemaakt. Vanuit Ribadeo beginnen ze aan de laatste 200 kilometer naar Santiago. Onze bedoeling is om een dag of twee hier rond te kijken en dan weer verder te varen naar het westen, maar het weer gooit roet in onze plannen. De wind in de omgeving van Viveiro en La Coruña neemt de komende dagen toe tot 6-7 Bft en we blijven dus enkele dagen langer in Ribadeo, voorwaar geen straf! Prachtige gebouwen, een rijk verleden maar vooral ook veel terrassen en restaurants waar het goed toeven is met een koud biertje en de pinxto’s. Overal op de terrassen waar je wat drinken bestelt komen de obers rond met lekkere hapjes (pinxto’s), kon slechter dus. Koken aan boord staat even op een laag pitje hier. In de vroege middag gebruiken we hier de warme maaltijd in bescheiden restaurants, steeds met veel Spanjaarden. Voorgerecht, hoofdgerecht en toetje plus een kannetje vino voor de somma van € 12,00 pp, inclusief stemmige TL-verlichting, formica tafels en niet te opdringerige kunststofschrootjes, maar vooral ook een buitengewoon vriendelijke bediening.

We wandelen de dagen dat we hier zijn veel in en rond de stad en langs de rivier. Alles is keurig groen, aangelegd en onderhouden.

IMG_0714

We zullen hier waarschijnlijk nog zeker tot vrijdag/zaterdag liggen, maar ja, “Wie tijd heeft, krijgt altijd goede wind”.

 

Dinsdag 26 juli 2016. Wiedse en Marleen zijn met hun tentje verder Frankrijk in getrokken en omdat ze weg zijn geeft dat voor ons allebei wat last.  Na een laatste wasmachine de spulletjes allemaal weer zeevast opgeborgen voor ons vertrek morgenochtend uit de geweldige stad Bilbao. Nog even naar de supermarkt een kilometer of wat verderop op een heuvel en in de nabijheid daarvan belanden we in een geweldige Ierse pub (jazeker in Spanje) met lekkere biersoorten van de hele wereld. Allebei aan een groot glas bier en daar wat pinxto’s bij (dat dan wel weer op zijn Spaans), heerlijk, maar we moeten nog wel met de volle boodschappentas naar huis, dus dat hadden we ook niet heel erg best gepland. Tegen de heuvel ontdekken we een lift die ons op strandniveau kan brengen voor € 0,20. Frans stapt nietsvermoedend de lift in en krijgt bijna ter plekke een hartinfarct: de lift heeft aan de ene kant een glazen wand waardoor je recht de diepte in kijkt. Hij vliegt meteen met zijn rug tegen de dichte achterwand met de opmerking “goeiendag”…. Martje giert het uit van het lachen om zijn hoogtevrees en met zijn rug tegen de achterwand komt ook Frans veilig –met het zweet op zijn voorhoofd- beneden aan. ’s-Avonds nog wel de koers uitgezet voor de overtocht naar Santander en op tijd naar bed. Woensdag starten we de dag erg grijs; de heuvels rond de haven zie je nauwelijks, alles is in nevel gehuld. Om de haven van Bilbao uit te komen heb je al 4,8 mijl te gaan en zijn we een klein uurtje verder als we op zee komen. Er staat nauwelijks wind, maar de houle (hier: “vaga de mar”) is er wel degelijk: we worden weer flink op en neer en van links naar rechts geslingerd, niet erg comfortabel.

Op de motor maken we onze mijlen westwaarts, de fok erbij om het slingeren wat te reduceren. Vlakbij Santander trekt de hemel open en komt het zonnetje door. Santander ligt aan de monding van de rivier en de Marina ligt een kleine 3 mijl stroomopwaarts. Vanaf het water is het een prachtige aanloop, tussen wat rotspartijen en stranden door de rivier op.

In de Marina meteen ons zonnetentje over de kuip gespannen want in de zon is het met 30 graden veel te heet. Met een koud pilsje in de kuip “genoten” van het vliegtuiglawaai van het pal naastgelegen vliegveld.

Donderdag is het een kerkelijke feestdag in Spanje, er is geen winkel open, er rijden nauwelijks bussen en houden we ons bezig met een koude kan sangria op het terras. Vrijdag nemen we voor € 1,45 de bus naar de stad. Midden in de stad stappen we uit in een drukte van jewelste, auto’s, drommen mensen, scooters, brommers, sirenes, alles vliegt door elkaar. Waarom hier verkeerslichten staan weten we niet, er is geen kip die zich aan rood licht houdt. Wel ook hier een lekker koud drankje met wat pinxto’s. Het mooiste van Santander vonden we eigenlijk nog de fraai aangelegde kilometerslange boulevard aan het water. Ook een paar oude (bank-)gebouwen en de winkels trekken onze aandacht.

Moe gelopen nemen we in de namiddag weer de bus terug naar de haven en vergrijpen ons daar op het terras andermaal aan een kan Sangria met wat hapjes. We blijven ons vergissen hier in de tijden waarop er gegeten en gedronken wordt: van ongeveer 16.00 uur tot 21.00 uur kun je wel een glas drinken, maar eten lukt niet: de keuken is tot 21.00 uur dicht! Zaterdag 30 juli 2016: om vijf uur opgestaan en tegen zessen losgemaakt in de nog donkere Marina. De betonning op de rivier is goed verlicht dus een dik half uur verder zijn we weer op zee, waar de zon alweer zijn eerste sporen laat zien. De zon zelf krijgen we niet te zien, de hele reis naar Gijon niet. Het is grijs, het regent en er staat geen spat wind. Ook de vaga de mar is weer op zijn best en het comfort is ver te zoeken. Om beurten gaan we na een ontbijtje nog een uurtje of twee de zeekooi in voor een dutje. Zo schiet de tijd ook wat beter op! Uiteindelijk maken we de 90 mijl in 14 uur, alle tijd voor Martje om het koperwerk in de boot te poetsen en Frans geeft de kuip onderweg een goede beurt.

Iedereen geeft hoog op van het fraaie zicht dat je op deze tocht zou moeten hebben op de “Picos d’Europa” een bergketen van zo’n 2600 meter hoog, waar in deze tijd van het jaar vanaf zee de sneeuw op de toppen nog te zien moet zijn. Welnu, we zien de hele kust niet eens vanwege de nevel en regen, dus laat staan dat we iets van dit geweldige natuurschoon te zien krijgen. De hele tocht is grijs, saai, nat en het lijkt wel of we in Nederland varen. We puzzelen even om de goede aanloop naar de haven van Gijon te vinden en dan maken we snel in de stromende regen vast in de Marina van Gijon. Na een hapje vrijwel meteen naar bed, dood en doodmoe zijn we van het gehobbel op zee. Zondag zien we waar we beland zijn: een prachtige stad, die aan alle kanten bruist. Er is (op het haventerrein) een muziekfestival, allerhande culturele manifestaties een drukte van jewelste. Dachten we voorheen dat de doedelzak aan de Schotten voorbehouden is, absoluut niet: hier zijn uit alle hoeken van Baskenland doedelzakspelers, in klederdracht, gewoon drie dagen lang folklore van de eerste orde. We wisten zelfs niet dat er ooit zoveel doedelzakken zouden bestaan (en een herrie dat ze kunnen maken als alles op volle sterkte blaast). Zelfs een klassiek concert dat we ’s-avonds bijwonen krijgt een enorme “kippenvel”-impuls als er een snerpende doedelzak mee gaat spelen en een lokale “Baskentint” meegeeft aan bekende muziekstukken. Geweldig, dit is nog eens de moeite waard, we genieten tot de laatste seconde.

Overal waar we kijken in Gijon (Zjiezjon) zien we eettentjes, terrassen en heel veel mensen. Wat leeft die stad! Natuurlijk proberen we de lokale ciders (sidria’s) en eten we weer de meest uiteenlopende lokale gerechten. Dat ons Spaans nog wat bijles vereist merkt Frans bij het bestellen –volgens hem- van een gamba-gerecht: hij krijgt in plaats van die gamba’s een keurige paarse inktvis, compleet met tentakels en zuignappen in een teiltje soep opgediend. Niet te precies bestuderen en gewoon eten! Overigens wel heerlijk, stijf van de look en met een fles vino tinto daarbij een buitengewoon gerecht. Martje hield het wijselijk bij een gerecht dat ze wel nog kende van de Spaanse les: “mejillones”, ofwel mosselen.

In Gijon raken we niet snel uitgekeken, vooral de oude stad op het schiereiland met de haven, de stranden en de verdedigingswerken, alles is even mooi en gezellig. Een strak blauwe lucht, prima temperatuur en een zonnetje maken het feest compleet.

 

Woensdag 20 juli 2016. Eindelijk een weergaatje zonder wind uit het zuiden (tegen dus). De voorspelling geeft de eerste 20 uur NW 15 knopen, dus met ongeveer halve wind moeten we een heel eind op kunnen schieten richting Spanje. Na die 20 uur geeft de voorspelling een Noordenwind van zo’n 12 knopen, lekker achterin, dus wat let ons. Om 06.00 maken we los in een nog donker La Rochelle. De ondiepe geul geeft wat hobbels met de wind pal op kop. Ondanks dat we met hoogwater vertrekken staat er in de aanloop naar La Rochelle slechts zo’n 4 meter water, een goede twee meter dus onder onze kiel. Met de wind op kop erbij toch weer goed voor fikse rollers. Marleen en Wiedse maken de boot nog mee zee-klaar en gaan dan weer een paar uurtjes terug naar kooi. Martje en Frans hebben de eerste drie uur wacht en dat worden weer ouderwets zoute uurtjes.

Op deze langere tocht lopen we wachten van drie uur op en drie uur af, prima te doen en ook lekker tijd voor een tukkie als je geen wacht hebt. De eerste uren moeten we tussen de eilanden Ile de Ré en Ile d’Olonne over de ondieptes tegen de wind in, zout water stuift over de boot met 18-20 knopen wind op de kop. Niet erg comfortabel, maar om over de ondieptes tussen de eilanden uit te komen eigenlijk onvermijdelijk. Na Ile d’Olonne kunnen we afvallen (van de wind weg draaien) maar op het moment dat dat mogelijk is draait de wind met de boot keurig mee. Hoog aan de wind met alleen de High Aspect (kleiner voorzeil) op kunnen we wat voortgang maken, de motor draait rustig wat toeren bij zodat de snelheid aan de wind toch acceptabel blijft (ongeveer gemiddeld 6 knopen). Af en toe komen we wat dolfijnen tegen die nieuwsgierig die Hollanders komen besnuffelen, maar verder is het eentonig aan boord.

We blijven water over nemen en de wind wil maar niet volgens verwachting naar noord draaien. De houle mag er ook zijn; die zorgt ervoor dat zowel Frans als Marleen niet helemaal “kip” zijn. Als Frans na zijn eerste wacht een paar uurtjes gaat slapen benedendeks en vervolgens weer aan dek komt moet het ontbijt alsnog even over de muur. Daarna heeft Frans geen enkele last meer gehad, we wijten het aan het tegen beter weten in toch drinken van een paar koppen koffie die ochtend in combinatie met de wel heel vervelende houle (deining) van enkele meters hoog maar met slechts korte “tussenafstanden”, niet echt comfortabel. Continue jezelf vasthouden, schrap zetten, en binnen eigenlijk niet fatsoenlijk kunnen verplaatsen, daar word je dood- en doodmoe van (en ook nog eens kotsmisselijk voor sommige bemanningsleden). Uur na uur en mijl na mijl strepen we af van de in totaal 199 mijl die we varen. Martje maakt tegen de avond een lekker bordje nasi klaar en na de blauwe hap maken we ons op voor de nacht. Om ’s-avonds ongeveer 23.00 uur wordt het echt donker. Het is bewolkt dus van de volle maan zien we helemaal niets. Saai uitzicht zo, alles donkergrijs. Ook is een trui en lange broek die nacht zeker geen luxe. Binnen hebben we de zeekooien in de hoofdkajuit gereed gemaakt en daar is het –dicht bij het kantelpunt van de boot- eigenlijk nog prima te hebben. Je wordt er het minst door elkaar geschud zodat je ook nog wat kan slapen. We hobbelen zo keurig de nacht door tot het zo na zessen weer wat licht wordt. Om 06.00 uur die ochtend klokken we ons eerste etmaal-totaal: 161 zeemijl in 24 uur.

Filmpje Dwergvinvis:

Donderdagochtend zitten we in de kuip en wordt er ineens bedenkelijk naar Wiedse gekeken: heeft die opstapper nu echt onder de buiskap een scheetje gelaten? Zich van geen kwaad bewust kijkt hij om zich heen en dan is de sensatie van deze tocht daar: een heuse walvis blijkt zo’n twee meter naast de boot te zwemmen en blies juist na een diepe duik zijn verschrikkelijk rotte adem uit, in onze kuip dus. Geweldig, sensatie, een heuse walvis. Achteraf opgezocht welke soort het is: het blijkt een Mink-whale (dwergvinvis) te zijn, een soort die een meter of 8-9 wordt en die hier in de Golf van Biskaje ook vaker gesignaleerd wordt. Martje vindt het maar eng zo’n paar ton levertraan juist naast de boot. Wel hebben we tijd om het dier op een filmpje vast te leggen, voor het nageslacht natuurlijk en ter onderstreping van de sterke verhalen. Tegen 10 uur donderdagochtend zien we de Spaanse kust in beeld komen: fikse bergen, groen begroeid, wel alles in een nevelige sfeer. Bij de haveningang van Bilbao moeten we nog even wachten voor een grote olietanker die naar buiten komt met sleepboothulp, maar dan zijn we toch ook echt in Spanje! De Franse gastenvlag is inmiddels verwisseld voor de Spaanse, dus we kunnen naar binnen.

Afgemeerd om 12.20 uur, 30 uur en 20 minuten en 199 zeemijlen na vertrek uit La Rochelle, bij de Marina van Getxo, juist bij de monding van de rivier Nervión en net voor de beroemde zweefbrug van Albert Pallacio, een van Gustav Eiffels leerlingen, de Vizcayabrug, ’s-werelds oudste zweefbrug, gebouwd in 1893 (en nog steeds in gebruik).

Die middag na een lekkere douche en een hapje eten eerst naar de dentista (tandarts) want Frans heeft op een kauwgum die nacht een kroon uitgebeten (keurige piraten-look) en is via de havenmeester bij de lokale dentista beland. Zeer welwillig wordt Frans in ongeveer 10 minuten weer van zijn kroon voorzien (beetje Sika waarschijnlijk) alsook van het luttele bedrag van € 210,00 afgeholpen. Maar ja, het ziet er weer netjes uit. Vrijdag zijn we met de metro naar Bilbao gegaan. Uitgestapt bij het Guggenheim museum en compleet overdonderd geraakt door deze prachtige hoek van Bilbao. Je weet eigenlijk niet wat het mooiste is: het museumgebouw zelf of de tentoonstelling van Andy Warhol (we houden het voorlopig maar op het gebouw).

Ook in de oude binnenstad van Bilbao kijken we onze ogen uit, het ene na het andere monument doemt voor ons op, we kunnen het nauwelijks bevatten.

Zaterdag hebben we voor drie dagen een auto gehuurd. Marleen en Wiedse hebben hun auto in La Rochelle laten staan en met de huurauto zullen we ze weer keurig netjes terug brengen naar Frankrijk. Zaterdag hebben we nog de tijd om met ons viertjes en de huurauto naar Gaztelugatxe te rijden, een plaats aan de kust ongeveer 35 km van Bilbao. Daar staat het beroemde voormalige klooster van San Juan op een rotsig schiereiland gebouwd, 50 meter boven zeeniveau, alleen bereikbaar langs een voetpad met een trapopgang van 241 treden. Was ook weer leuk met een graadje of 28 en een zonnetje erbij. Drijfnat van het zweet komen we boven.

Bij het kerkje van het klooster natuurlijk wel driemaal de klok geluid (blijf je gevrijwaard van de boze geesten). Het uitzicht is fenomenaal: ongelooflijk ook hoe in het jaar 1053 (oorspronkelijk) monniken dit klooster daar op die plek voor elkaar hebben gekregen. Nu is het een ware toeristische attractie met heel veel bezoekers per jaar die de “bedevaart” omhoog maken en daar de klok gaan luiden.

Dood- en doodmoe van deze klimtocht rijden we weer over de prachtige groene kustweg naar Getxo. Daar weer lekker aan de vis (volgens deze lokalen ook weer het beste visrestaurant van het westelijk halfrond) en een vino blanco. Zondag op tijd overeind, de hotelkamer (voorpunt) van Wiedse en Marleen ontruimd en met de auto 534 km richting La Rochelle. Het is druk op de (tol-)weg en we zijn pas om 15.30 uur in La Rochelle. We pikken de auto van Wiedse en Marleen op bij de haven en gaan naar het hotelletje dat we gereserveerd hebben. Eerst nog even lekker eten in La Rochelle natuurlijk (oestertjes, vis en mosselen). Morgen, maandag rijden Frans en Martje weer terug naar Bilbao en gaan Marleen en Wiedse nog met het tentje vakantie vieren in de bergen. Weer afscheid nemen, verdikke!

 

Zaterdag 9 juli 2016. Na een heerlijk dagje extra op Ile d’Yeu maken we vanochtend even na HW los. Het is grijs weer, maar wel droog. Het waait helemaal niet en we nemen niet de moeite om de zeilen te hijsen. Ook de navigatie is erg simpel. We willen naar Les Sables d’Olonne en dat is vanuit de haven van Ile d’Yeu eigenlijk een lange rechte lijn van 32 mijl naar het vasteland. Leuk onderweg: we ontvangen ineens op de marifoon een bericht (glashelder) van Dover Coastguard, nb hemelsbreed een dikke 700 mijl van ons vandaan! Meestal heeft de marifoon slechts horizonbereik, maar bij extreem goede ether-omstandigheden – en natuurlijk een goede ontvangstinstallatie- zie je dat zelfs 700 mijl haalbaar is. Met dank aan het marifoon-kabel-pluggen-advies van de Spirit of Ahra. Over een spiegelgladde zee komen we voor de haveningang van Les Sables, daar waar de rivier Le Vertonne in zee mondt. De toegang tot de jachthaven is erg ondiep; we komen bij laagwater aan en er zou nog voldoende water moeten staan, daar aangekomen vinden we 20 cm onder de kiel toch niet echt veel. Rustig dus de rivier opgevaren en afgemeerd in de Marina Port Olona waar het inmiddels prachtig zonnig en warm geworden is (28 graden). Koud biertje dus in de schaduw van de buiskap.

Les Sables is het vertrekpunt van de Vendée Globe, een solowedstrijd om de wereld met 60 voeters. Heel de stad is al opgemaakt voor de start van deze wedstrijd in november. De gekte is hier al overal voelbaar (bij de vorige editie waren nb zo’n 300.000 enthousiastelingen bij de start!). Zondag zijn we vroeg op; voor we weg gaan moeten we nog even brood en een stukje vlees kopen. We wijzen een mooi bruinbrood (pain-gris) aan in de boulangerie waar een prijsje bij staat van € 0,60. Koopje dus. We laten het brood snijden en daarna legt de mademoiselle het brood op de weegschaal en moeten we op basis van het gewicht toch nog € 6,40 afrekenen! Blijkt het brood per ons € 0,60 te kosten en niet € 0,60 voor het hele brood. Dergelijk duur brood gaan we dus tot de laatste kruimel verwerken! Dan door naar de slager, een paar deuren verder. Daar staan de klanten tot op de stoep in de rij, dus “zal wel een goede slager zijn” redeneren wij dan. Hij is inderdaad goed, maar extreem goed is ook zijn prijs: Martje vraagt of we van een stuk mooi rood rundsvlees twee tranches mogen, en dat mag natuurlijk. Afrekenen: € 22,40 voor twee lapjes bief, kon er ook nog wel bij. Dan voor de afvaart nog even naar de dieselpomp, denkt Frans bij de eerste klik van het tankpistool: die tank kan nog niet vol zijn, dus nog maar eens ferm het tankpistool ingeknepen en meteen een grote golf diesel door de vulopening en de ontluchtingsslang over het dek. Buiten dat we liters weg moeten laten stromen is het ook een grote bende aan dek en zitten we de komende twee dagen in de diesellucht. Uiteindelijk zijn we om 13.30 uur toch weg uit Les Sables; buiten staat een windje 3-4 dus de hele weg blijft de diesel onaangeroerd. We genieten van de zeiltocht die bijna helemaal (28 mijl) op de stuurautomaat richting Ile de Ré gaat. Wel varieert de wind nogal, van wk 3-4 naar wk 1-2 en vervolgens weer naar wk 5, hebben we lekker wat aan de zeilen te rommelen onderweg.

De haven van St.Martin op Ile de Ré ligt achter een lock. De aanloop van de haven valt helemaal droog bij LW, een vreemd gezicht. We komen juist aan voor het openen van het lock om naar binnen te gaan, goed uitgerekend deze keer. Er liggen al verschillende jachten voor anker buiten te wachten totdat de diepte voldoende is om naar binnen te gaan. Met 40 cm onder de kiel meren we af in het kleine haventje van St.Martin. Boten onder de ca. 8 meter liggen in een box, met de grotere wordt de kleine haven geheel dicht gestapeld. We liggen uiteindelijk dan ook vijf dik, waarbij de havenmeester met zijn vlet in het nauwe haventje alles precies op zijn plek duwt. Je hoeft niets te doen je komt vanzelf op je plek. Afgemeerd zien we pas in wat voor een prachtige haven we beland zijn: prachtige oude huizen langs de haven, alles mooi onderhouden en gerestaureerd, het zou zo maar een tafereel uit de verhalen van Charles Dickens kunnen zijn. Je waant je werkelijk eeuwen terug hier. Maandag en dinsdag toeren we op het eiland. Ook hier gaat zowat alles op de fiets, wij dus ook. Omdat we wat onhandig afgemeerd liggen (om met onze vouwfietsen over al die boten te sjouwen) nemen we dit keer een huurfiets en maken een lange rondtoer over het eiland. Prachtig hier, alles is groen, bloemen, alleen maar witte huizen in eeuwenoude sfeer en plaatsjes met een paar huizen en kleine gemeenschappen.

Vooral het plaatsje Loix is schitterend, super kleine gemeenschap, maar wel een eigen gemeentehuis(je)! Men leeft er veelal van de zoutwinning en de oesterteelt. Als je fietst over de mooie vlakke fietspaden zie je kilometers lang zoutpannen afgewisseld door de oesterputten. Dan nog even wat lekkere verse visjes en een quiche halen in de grote overdekte markthal en de dag is weer compleet.

Woensdag konden we pas rond 10.00 uur los; er lag een Engels jacht tegen ons aan met een diepgang van 2,30 m en deze lag nog in de modder vast, wachten maar tot het water hoog genoeg is. Buiten staat er nauwelijks wind en met de fok erbij brengt de diesel ons over de ondieptes voor het eiland naar dieper water. We varen onder de gigantisch hoge tolbrug (meer dan 30 meter) die Ile de Ré met het vaste land verbindt.

Na de brug bakboord uit naar de ondiepe aanloop van La Rochelle. De zeeschepen kunnen niet in La Rochelle komen. Men heeft een kunstmatig eiland in de monding van de aanloop aangelegd waar de grote schepen kunnen laden en lossen. Het is maar een lelijk geheel daar. Naar La Rochelle staat bij LW ook maar goed 1,5 meter water in de aanloop, maar we zitten juist na HW, dus water genoeg om de jachthaven van Les Minimes te bereiken. Binnen weten we niet wat we zien; het is er enorm groot met plm. 5000 (!!!!!) ligplaatsen en zo’n 63 grote lange steigers. Wel alle faciliteiten (’s-middags maar meteen de was gedaan) maar verschrikkelijk onpersoonlijk groot. De haven bij de stad (La Vieux Port) is ook geen aanrader want daar vindt ivm “le quatorze juillet” het muziekfestival Francofiel plaats en lig je dus elke avond (drie avonden lang) pal in de herrie tot drie uur ’s-nachts. Wij liggen er hemelsbreed 2 km vandaan en “ genieten”  volop mee, laat staan dat we inderdaad in de oude haven waren beland!

Met het pontje kunnen we van “onze” haven naar de oude haven in de stad zelf. La Rochelle is prachtig, we kijken onze ogen uit bij deze veelheid aan eeuwenoude gebouwen, alles in mergel/zandsteen gebouwd en voor Franse begrippen nog redelijk onderhouden ook.

Vrijdagmiddag arriveren Marleen en Wiedse per auto, helemaal geweldig: we hebben ze vanaf begin mei niet meer gezien dus heel wat bij te kletsen en te knuffen. Ze blijven een paar dagen bij ons aan boord tijdens hun vakantie. Ze zijn het koude Nederland ontvlucht en stappen hier na een lange rit uit de auto in 28 graden met een dikke zon en brengen de groeten mee van een heleboel vrienden, familie en bekenden. Heerlijk dat ze er zijn!

Met Marleen en Wiedse ook nog naar La Rochelle geweest en daags daarna met de auto naar Rochefort, ook al weer zo’n schitterende oude stad.

Wel erg heet hier in La Rochelle, 38 graden en geen zuchtje wind, dus de “steigerdouche”  (de vulslang) komt prima van pas. We hebben het plan om woensdag 20 juli de oversteek te maken van zo’n 200 zeemijlen naar Spanje. Heerlijk dat Wiedse en Marleen mee zullen varen!

 

Dinsdag 28 juni 2016. In La Trinité sur Mer inderdaad de eerste dagen harde wind en ook regelmatig een bui. We pakken de fietsen uit en gaan met de route beschrijving van de plaatselijke VVV onderweg richting Carnac.  We willen heel graag de velden met menhirs (Alignements) zien, er zouden er duizenden moeten staan juist ten noorden van Carnac. We nemen de aanbevolen fietsroute van het VVV. Die route lijkt meer op een mountainbike-track dan op een fietsroute. We butsen over kleine paden, stenen, stukken gras, langs brandnetels en bramenstruiken. Kilometertje of 10 verder nemen we toch maar weer de harde weg,  dat gedijt beter voor ons edele zitvlak! Bij Kermario komen we bij de menhir-vindplaatsen. Nou ja, vinden…niet echt moeilijk; ze staan inderdaad kilometerslang in lange rijen.

Hoe indrukwekkend is het alleen al dat mensen zo’n 5000 jaar geleden die grote stenen allemaal versjouwd hebben en daar geplaatst! De rijen menhirs (werelderfgoed Unesco) worden vervolgens weer afgewisseld met nu en dan een “dolmen” (hunebed) anders wordt het ook zo saai. We zijn niet de enigen die deze menhirs bezoeken: rijen auto’s, bussen en sight-seeing-treintjes vol met toeristen sluiten in de rij aan. Wij fietsen er lekker tussen door en hebben ook alle tijd om te kijken en een foto te maken. Van de menhirvelden  fietsen we naar Carnac en vervolgens naar Carnac-Plage. Het is mooi weer: de zon schijnt en het is droog!

Woensdag hebben we gewandeld door Trinité en langs het strand. Erg onbestendig weer maar wel weer heel erg mooi om de grote golven op de rotsen te zien breken; een nooit vervelend uitzicht. De komende dagen wandelen we erg veel in de mooie natuurgebieden langs de kust, de zoutpannen bij Anse de Kardual, maar ook wordt er geborreld met de NL-bemanning van de Dawn Raid, de Avanti en de Heron (allen uit Zeeland).

We horen dat Auray (op 15 km afstand) een mooie plaats is met een historisch centrum en haventje. Het is niet zo’n mooi weer, dus nemen we de bus, tenminste dat denken we. Het is zondag en de dienstregeling loopt elke drie uur een keertje richting Auray. Het wordt dan ook al 14.30 uur eer we in de bus zitten, voor twee euro de man, dat dan weer wel! Iets na 15.00 uur stappen we uit bij Auray-Gare (station dus). We hebben helemaal niet vooraf gekeken waar we uit moeten stappen in Auray en nemen aan dat het station ook in het centrum van de stad zal zijn. Niet dus, het station waar we door de chauffeur op de stoep gezet worden ligt nog zo’n 2,5 km van het centrum af, flinke tippel dus! Voor we op pad gaan vragen we nog even bij de chauffeur wanneer de laatste bus die zondag naar Trinité terug gaat. Zonder blikken of blozen geeft hij aan dat op zondag de laatste bus om 15.50 uur vertrekt! Hebben wij weer!

Toch maar een foto van het station gemaakt (bewijs dat we in Auray waren), korte wandeling rond het station gemaakt en een broodje gegeten. Om 15.50 uur staan we weer netjes bij de bus voor ons retour Trinité. De buschauffeur moet lachen als hij ons weer ziet en ter compensatie hoeven we geen kaartje te kopen voor de terugweg. Even voor 16.30 uur staan we weer bij de haven op de stoep, maar we zijn in Auray geweest!

Het weer wordt beter en maandag 4 juli om 08.00 uur gooien we los. Het is grijs, bewolkt, maar wel droog. Op naar het zonnige zuiden.

IMG_0423

We zwaaien de Avanti en de Dawn Raid in de Golf van Quiberon nog na; zij koersen weer richting Zeeland.

Het zeil blijft ingepakt, we hebben de 37 mijl naar Pornichet gemotord want de wind laat het volledig afweten. Pornichet is bij elk tij bereikbaar volgens de almanak, maar je moet wel de juiste koers over de anderhalve mijl ondiepten van de Baie du Pouliguen aanhouden. Frans is druk doende vanaf de aanloopton de haveningang te ontwaren, vergeet daarbij de koers en dieptemeter in de gaten te houden en ziet op het laatste moment dat de diepte binnen een afstand van enkele tientallen meters terugloopt van 4,5 meter naar zo’n 60 centimeter onder de kiel. Paniek dus, ruk aan het stuur en nog net op tijd de rotsige bodem ontweken, pffffff, komen we goed langs!

De haven van Pornichet is voorzien van alle faciliteiten en ligt tegen het mondaine La Baule, een badplaats die qua bouwstijl niet zou misstaan aan de betonnen Belgische boulevards, niet echt geweldig dus. In Pornichet blijven we twee nachten extra.

IMG_0434

 

Martje wil een nieuwe zonnehoed, en tja, dat kost tijd!!!! La Baule geeft met mooi weer wel een mediterraan gevoel: een wijntje, terrasje, mosseltjes (met frietjes) en zon!

 

 

Donderdag 7 juli vetrekken we richting Loire-monding. Het is heel mooi weer, lekker windje, dus de boot vol getuigd en een paar uurtjes lekker gezeild. Dan kakt de wind in en de rest van de totaal 40 mijl doet de diesel het werk. We hebben de stuurautomaat aan en zigzaggen tussen de voor anker liggende schepen op de rede van de Loire.

We lezen wat, we zonnen wat, we eten wat, kortom het leven is ook op de motor bij een super gladde Golf van Biskaye (zelfs de houle is in geen velden of wegen te bekennen) prima te hebben. Niet te lang blijven dobberen, want anders halen we hoogwater bij Ile d’Yeu niet en kunnen we niet meer naar binnen daar (ongeveer uurtje voor en twee uur na hoogwater). Vanaf zee is de haveningang niet heel erg goed te vinden. Hebben we de ingang eenmaal gevonden dan komen er ineens twee snelle ferry’s naar buiten gevlogen met een enorme golf. Martje is al met de stootwellen en de landvasten bezig en kan zich nog maar net vasthouden: de Aveline steigert fors in de nauwe doorvaart met die golven! Binnen krijgen we een keurig plaatsje (met voldoende diepgang) met Engels sprekende Fransen naast ons (oui, oui, ze bestaan echt hoor!).

Vroeg in de avond lopen we nog even aan wal: geweldig mooi hier, alleen maar witte huizen, weinig verkeer, een heus mediterrane sfeer. De rust van het eiland wordt overigens wel riant onderbroken: Frankrijk speelt de halve finale van het EK tegen Duitsland en voor de enorme TV-schermen op de terrassen zit het bom- en bomvol, alles gehuld in rood-wit-blauw. Als Frankrijk ook nog de leiding neemt en uiteindelijk wint is het geluid overweldigend: tot diep in de nacht feestende mensen en toeterende auto’s, ach.. we begrijpen het helemaal.  Vrijdag is de rust weer teruggekeerd rond de haven en op het eiland. We gaan het eiland op de fiets ontdekken.

Het is een echt fietseiland met minder auto’s. De auto’s die er rijden zijn vaak ook bijzonder: het is hier vergeven van de Citroën Mehari’s (een Eend-onderstel met een plastic Jeep-carrosserie), ze zijn werkelijk niet te tellen, zoveel zagen we er nog nooit eerder. Verder oude 2-CV’s, oude Peugeots, Renaults 4, alles in geweldige staat!

Verder neemt men hier de fiets; de fietsverhuurders doen goede zaken. Het eiland is slechts 23 km2 groot, grofweg 7 bij 3 km, dat is met de fiets ook allemaal goed te doen. Zo ook wij dus: we maken een tour vanaf Port Joinville via St. Sauveur naar Port de La Meule, een droogvallend haventje aan de andere kant van het eiland. Nu moet je dat niet gering inschatten: we hebben 10 minuten nodig om St.Sauveur te bereiken en vervolgens weer 10 minuten naar Port de La Meule.

Via de kustweg vervolgen we naar het oude verdedigingswerk uit de 14e eeuw, Le Vieux Chateau bij Sabias. Het eiland biedt een werkelijk schitterende natuur, prachtige kusten, veel vogels, mooie bloemen, rotspartijen, inhammen en overal prachtige witte huizen met rode pannendaken.

We kijken onze ogen uit hier langs deze kustweg. Langs de noordkant van het eiland landen we weer in Port-Joinville. Bij de beste vishandel van heel Frankrijk (volgens de lokalen) visjes en gamba’s gescoord, wijntje erbij en in een zonovergoten kuip voelen we ons echt “god op Ile d’Yeu”.