Porto – Lissabon

Dinsdag 20 september 2016. We hadden vanochtend los willen maken om verder zuidwaarts te trekken maar de mist gooit roet in het eten; alles zit pot- en potdicht van de mist tot een uur of 12. Geen straf natuurlijk want zo hebben we de tijd om ’s-middags te wandelen door het oude deel van Porto Douro, Afurada. Hier hebben al eeuwenlang de vissers gewoond en echte rijkdom is hier tot op vandaag niet doorgedrongen. Kleine huizen en straatjes, overal was, restaurants die in de smalle straatjes op de weg de vis staan te grillen (overal blauwe rook), maar ook een heus “washuis” waar de vrouwen in grote bakken water de was doen met de borstel en zeep, en de was vervolgens op het hoofd naar huis dragen.

Woensdagochtend toch maar op tijd losgemaakt, op de rivier de zeilen gehesen en met 16 knopen wind naar zee. Eenmaal buiten houdt het snel op met de wind en motorzeilen we de 65 mijl naar Figuira de Foz. Bij Kaap Mondego krullen de enorme swell-golven om de kaap. Ziet er best spectaculair uit maar de Aveline glijdt er soepel overheen zonder moeite. In de namiddag kan zelfs de fleecetrui en de lange broek verwisseld worden voor t-shirt en korte broek als de zon doorbreekt. Ziet het er allemaal ook meteen een stuk vriendelijker uit! In Figuira de Foz afgemeerd en na een korte wandeling naar bed.

Donderdag beetje laat opgestaan en op weg naar Nazaré, 36 mijl over een spiegelgladde zee. In Nazaré worden we keurig opgevangen door José en Jan van de Jonas (ze hadden hier op ons gewacht) die we twee weken niet gezien hebben. Honderduit bij te kletsen dus! s-Avonds de beste zeebaars ooit gegeten, heerlijk was dat, en weer redelijk op tijd naar bed. Frans wordt midden in de nacht wakker, zo ziek als een (zee-)hond en blijft de rest van de nacht pendelen tussen bed en toilet. Vrijdag is-tie natuurlijk geen mens na zo’n nacht, maar het is rustig weer en we beginnen toch maar aan de 64 mijl naar Cascais. De halve tocht ligt Frans lekker beneden te pitten, even inhalen natuurlijk, zodat hij in Cascais weer redelijk hersteld is. Bij het binnenvaren van Cascais ontmoeten we (op afstand) ook nog de Endeavour, een gerestaureerde J-klasser uit het begin van de 20e eeuw. Later ligt dit prachtige jacht (geregistreerd in de Kaaiman-eilanden) in de marina, maar jammer genoeg kunnen we er niet dichtbij komen om even te kijken.  We meren af  in de luxe, dure marina, de duurste haven tot nu toe van onze hele reis, maar voor een keer moet dat kunnen natuurlijk.

Cascais is een voormalig typisch vissersdorpje dat is uitgegroeid tot een wereldse, welvarende badplaats en een van de rijkste gemeenten in Portugal, op ongeveer 25 km van Lissabon. Het lot van Cascais en de naburige plaats Estoril, samen vaak de Portugese Riviera genoemd, veranderde in de 19e eeuw toen de Portugese monarchie en adel in de zomermaanden steeds vaker naar deze zonnige kust trokken. Paleizen, landhuizen en luxehotels verrezen op de mooie kleine stranden en in de schitterende dennenbossen. Het gebied werd al snel een bekende internationale vakantiebestemming die vermogende en voorname bezoekers aantrekt.

Vandaag de dag heeft Cascais veel van zijn originele charme behouden. Het schilderachtige stadscentrum achter het beschutte strand is een doolhof van levendige, kleine straatjes. Veel zijn alleen toegankelijk voor voetgangers zodat de vele winkeltjes, bars en restaurants in die straten eenvoudig bereikbaar zijn. Verkeer blijft netjes op de boulevards. Als we alleen al kijken hoe veel Ferrari’s, Porsches, Bentleys en ander duur speelgoed voorbij komt flaneren wordt de hier aanwezige rijkdom zwaar onderstreept. Zaterdag gebruiken we om enkele van de villa’s/paleizen te bezoeken.

Natuurlijk ontbreekt ook een bezoek aan de beroemde vuurtoren niet (Ponta de Santa Marta). Frans is wel opgeknapt, maar nu sluipt bij Martje het virus binnen. Ook Martje paradeert tussen bed en toilet en slaapt de halve dag. Zondag varen we met de laatste stroom mee de Rio Tejo (de Taag) op. Op verre afstand zien we de grote hangbrug bij Lissabon over de Taag al liggen. Enorm wat een brug.

De brug is geopend voor het publiek in 1966 en heette oorspronkelijk Ponte Salazar (Salazarbrug), naar de premier/dictator Salazar. Op de dag van de “Anjerrevolutie” werd de naamplaat verwijderd en werd de brug demonstratief met verf omgedoopt in “25 aprilbrug”. Met een doorvaarthoogte van 70 meter en een overspanning van 2200 meter blijft het een imposante brug. Hij werd gebouwd door dezelfde bouwers die ook in San Francisco de Golden Gate Bridge hebben gebouwd en dat zie je hier duidelijk terug. We meren af voor een paar dagen in het Alcantara-dock, een marina tussen de grote brug, een containerterminal en de spoorlijn in. Maandag is Martje ook weer boven water en nemen we de trein en metro naar de oude wijk Alfama in het centrum van Lissabon.

Lissabon –met zijn ca. 550.000 inwoners- heeft alles van de grote stad, inclusief verkeershectiek, mega-winkels, bedelaars, opdringerige verkopers van allerhande waar, junks, zakkenrollers, daklozen en ga zo maar door.  Als we alleen al op een terras zitten voor een kopje koffie is niets rustig om je heen, herrie, benzinedamp, drommen toeristen die ook uit de gigantische cruise-schepen aan de kade losgelaten worden en ga zo maar door. We laten alles maar rustig op ons af komen en hebben volop te kijken. We bezoeken de oudste kathedraal van Lissabon, de Sé (bisschopszetel) die dateert uit de 12e eeuw.

Verder lopen we door naar het Castelo de Soa Jorge (st. Joris), maar daar stond zo’n enorme rij wachtenden om naar binnen te gaan dat we van een bezoek maar afgezien hebben. We nemen genoegen met een wandeling er omheen naar de Miradouro de St. Lucia met een prachtig uitzicht over de rode daken van Alfama en de Taag.

Vermoeid komen we op de boot aan in Alcantara.

Annalena
Annalena

Wat schetst onze verbazing:  komt een geel  “Herkingen-vlaggetje” de haven binnen varen: de Annalena van Gerard en Rommy meert juist achter de Aveline af.  Zijn we enkele duizenden mijlen van Herkingen, komen we toch weer zo’n geel vlaggetje tegen! De Annalena is onderweg naar de Carieb en als uitvalshaven naar Madeira is Lissabon prima natuurlijk.

Dinsdag trekken we met de trein naar westelijk Lissabon, de wijk Belém staat op het program. In Belém is voor elke toerist het Mosteiro dos Jéronimos welhaast verplichte kost, ook al staat er een lange wachtrij om een kaartje te bemachtigen. Het is een oud hyronomieten-klooster (orde van de Augustijnen).  Eenmaal binnen vallen we van de ene verbazing in de andere: wat een rijkdom! De gelofte van armoede is in dit klooster toch wel wat ruim uitgelegd! We zien alleen maar pracht en praal, eigenlijk niet passend bij onze ideeën over soberheid en eenvoud als in de kloosters die we kennen.

In de klooster-basiliek liggen ook diverse sarcofagen met de lichamen van vorsten (gedragen door olifanten), een hier bekende dichter (Luís de Camões) en de beroemde ontdekkingsreiziger Vasco da Gama. Vasco da Gama ontdekte als eerste in 1497 de handelsroute via Zuid-Afrika naar Indië. Nog steeds is zijn sarcofaag een toeristische trekpleister, vooral voor de Portugezen, voor hen is hij nog steeds een grote held.

Van het klooster is het een korte wandeling naar de Torre de Belém, een oude verdedigingstoren uit het begin van de 16e eeuw in de monding van de Taag. Ook werden hier politieke gevangenen gehuisvest in de kerkers.

Zowel het klooster als de toren staan op de wereld-erfgoedlijst van Unesco.

Veul en Vet a/b Jonas
Veul en Vet a/b Jonas

Klapper van deze dag is het culinaire hoogstandje aan boord van de Jonas: Jan heeft een elektrische frites pan aan boord (wie eigenlijk niet?) en we worden aan boord van de Jonas verwend op een berg kroketjes, kip en frietjes! Helemaal geweldig en heerlijk natuurlijk.